Jan Landuydt
De Vlaamse muziek- en cartoonliefhebber
De Vlaamse muziek-, cartoon- en literatuurliefhebber Jan Landuydt begon te schrijven rond 1979 en publiceerde onder meer in Behind the scene, Riff, Rock this town, Trespassers W, Vinyl, Opscène, enz.Voorts schrijft hij voor de Belgische noise-groep Club Moral. [Dec 2004]
Techno
Rond 1997/98 vond ik het artikel hieronder op het web. Ik heb het altijd bijgehouden omdat het een van de betere Nederlandstalige muziekjournalistieke teksten is die ik ooit las. Het was zijn tijd ver vooruit op de rest van het wereldje (zie het stukje over Serge Simonart. Het artikel droeg toen ik het vond de naam: Profile: Dan Curtin. Het gaat dus over Dan Curtin maar met een erg goeie beschrijving van de relatie techno/rockjournalistiek en de kwestie van xenofobie. Eind 2004 kontakteerde ik Jan Landuydt via Danny Devos van Club Moral en Jan wist me te vertellen dat het verscheen in het eerste nummer van Behind the scene (februari 1995), een techno-in-de-ruime-zin-van-het-woord tijdschrift dat werd uitgegeven door Marc van BCM Records in Mechelen en later in Brussel, beter bekend onder zijn DJ-naam Zinno. Het prachtige blad is na 4 nummers een schielijke dood gestorven.Doorgaans wordt techno (laten we dat voor het gemak maar als generische term gebruiken) in rock-minnende middens op neerbuigende minachting onthaald. Verwijten : eentonige repetiviteit, gebrek aan diepgang en perspectief, arm relevantiegehalte. Kortom : een oppervlakkige dreun om de saturday-night fever wat aan te zwengelen. Die reactie behoort tot dezelfde respons-familie als de xenofobische reflex : kortzichtige verwerpingen van datgene waarmee men niet vertrouwd is. Disco was ooit hetzelfde beschoren; de kritiek op dat genre kwam uit een hoek waar slechts occasioneel wat flarden Silver Convention of Boney M opgevangen werden, maar waar niemand de moeite nam om te peilen naar het grenzeloos creatief vernuft van underground-artiesten zoals Larry Levan, Walter Gibbons, Tee Scott of Boyd Jarvis. Kritiek uit onwetendheid. Zo werd in Humo door de weledele heer Serge Simonart sarcastisch de draak gestoken met het techno-gebeuren, maar deze niet door kennis van zaken gehinderde specialist situeerde het begin van de house-rage in 1990 (minstens 5 jaar te laat) en noemde een zekere Derek Mey (?) als één van de grondleggers van het genre. Ik bedoel maar...hoe kan je van iemand die zijn materie zo grondig beheerst enige nuance verwachten? En spijtig genoeg staat hij niet alleen. De anti-techno lobby heeft veel aanhangers, die grove vooroordelen koesteren. "Het klinkt allemaal hetzelfde"; sommige kwatongen durven dat ook van reggae beweren, maar geef toe, je kan de bal niet verder misslaan. Er blijkt een diep gewortelde onverenigbaarheid te bestaan tussen street credibility en de dansclub, tussen boodschap en plezier.
Rap kan door de beugel, want daar krijg je toch iets van sociale kritiek voorgeschoteld (plus herkenbare funk-samples, en soms nog wat gitaarwerk, lekker meegenomen); techno wordt wegens inhoudsloos doorverwezen naar het ghetto van de discotheek. Ik heb vaak de indruk dat dit reactionair gedachtengoed in feite kan herleid worden tot een grondige afkeer van dansmuziek. Maar: "...ever since Miles Davis and James Brown transferred their primary creative space from stage to studio, the most succesful musical form in the popular arena has been the dance-groove : where cycles of rhythm, circling ever back to their beginnings, allow for small shifts and changes within the structure to bring with them remarkable shock-force." (Hopey Glass in The Wire).
Toch is er sinds enige tijd een recuperatie-beweging op gang gekomen, waar echter een kwalijk geurtje aanhangt, want de benadering blijft streng selectief : ambient-techno wordt juichend als een nieuwe trend binnengehaald, en een Pink Floyd reïncarnatie zoals The Orb mag haar ding doen in Vorst-Nationaal; ook ethnische tintjes zijn welkom ("als Jah Wobble meespeelt kan het niet slecht zijn") want daar kan dan weer de link met de felgesmaakte wereldmuziek gelegd worden. En de rest? Daar wordt de boot angstvallig afgehouden, want : platte dansmuziek, louter functioneel, best gezellig als je uitgaat, maar meer niet. Geen variatie? Wat doe je dan met de fundamentele verschillen tussen de techno-muziek die uit Detroit, New-York, Tokyo, Berlijn of Italië komt? Geen diepgang? Wil je mensen zoals Derick May (!!!), Juan Atkins, Carl Craig of Jeff Mills hun status van grensverleggende kunstenaar ontnemen? Geen relevantie? Nooit de in het vinyl gekraste boodschappen op de World Power Alliance platen van Underground Resistance gelezen? Heb je dan oogkleppen op, misschien? Niet iedereen lijdt aan dit kwalijk soort gezichtsvernauwing, wat blijkt uit deze getuigenis over Underground Resistance : "UR says their tracks mirror their moods. If there's a riot going on - wether in the streets or their heads that particular day - they'll hack out brutal cyber-groove assaults like The Punisher or Riot...UR maintain a staunchly underground bunker mystique...The slogans and symbolism would be meaningless if the music itself wasn't ever-progressing, innovative and darkly atmospheric...Start the panic." (Kris Needs in NME).
Eigenlijk zijn er toch veel raakpunten tussen de techno-wereld en de rock-cultuur, als je tenminste de gebaande paden van de mainstream wil verlaten. De experimenteerdrift, de D.I.Y. (do it yourself) mentaliteit, de kleine independent labels, de afwijkende vormgeving (zie de recente R&S compilatie), de xerox-fanzines, het doet terugdenken aan de vernieuwing in de muzieksector die met de punkbeweging op gang gekomen is en doorgetrokken werd in de industriële muziek. Veel hedendaagse techno-artiesten dragen die erfenis trouwens mee : Tony Thorpe van Moody Boyz speelde ooit bij 400 Blows, Dick O'Dell runde vroeger het Y-label (o.a. Pigbag) en is nu de baas van Geurilla records, 808 State stamt in rechte lijn af van Biting Tongues en Cabaret Voltaire maken nog altijd gelijkaardige techno als vijftien jaar geleden.
Handige perslui hebben die affiliatie nu ook ontdekt en vonden meteen een nieuw subgenre uit : serious of, erger nog, intelligent techno. Een hypocriete banalisering die een wijdvertakt genre steriliseert om een kleffe subcategorie over te houden waaruit al wat vitaal en gedreven, gevaarlijk en sexy is, kan geweerd worden. Politically correct, als het ware.
Iemand als Dan Curtin zullen ze ook wel in dat hokje willen stoppen (hij is blank, dat is al een voordeel); mits zijn werk enig geweld aan te doen kunnen ze hun theoretisch normenkader wel op zijn muziek projecteren, daarbij gemakshalve uit het oog verliezend dat mensen als hij de soundtrack leveren voor hardcore techno-clubs zoals Fuse, en ideeën aanreiken die verniewing genereren en zo het techno-genre in al zijn facetten leefbaar houden.
Dan Curtin, Star Trek fan uit Cleveland, Ohio, en eigenaar van het Metamorphic cult-label (¯1992), belichaamt het verschil tussen mee-drijven en gedreven zijn. Die geest-drift, die innerlijke stuwkracht klinkt door in zijn muziek. Interstellar Groove Addiction noemt hij het zelf. Interstellair, want zoals nogal wat andere techno-artiesten is hij gefascineerd door de kosmos-thematiek, wat de soms dromerige ondertoon in zijn stukken verklaart, en ook door technologische vooruitgang, met als gevolg een puur electronisch geluid waaruit organische elementen en zeker de menselijke stem afwezig blijven. Maar hij is noch space-head, noch techneut, en laat zich nooit verleiden tot oeverloos gepingel. De groove is altijd aanwezig, en werkt inderdaad verslavend. Als Dan Curtin voorgangers heeft, dan zijn dat zeker niet Pink Floyd of Emerson Lake & Palmer, zelfs niet Brain Eno, maar Kraftwerk, Throbbing Gristle en Cybetron. Bij hem geen doelloos ronddolen, maar doelbewuste exploratie; geen muzikaal behang, maar zich opdringende, indringende, indruk-wekkende muziek; geen bombastisch experiment om het experiment, maar een sober en strak beproeven van mogelijkheden. Daarin is hij ge-dreven en be-dreven. En bedrijvig, want hij knutselt voortdurend met geluid, spelend met verrassingen die machines kunnen bieden, op zoek naar renovatie en innovatie. Zijn muziek wordt daardoor metamorf, dezelfde grondstof verandert voortdurend van gedaante, zoals broos gesteente tot harde kristallen kan getransformeerd worden. Volgens dat procédé kristalliseert Dan Curtin de ingrediënten waarover hij beschikt in robuuste blokken muziek waaruit elke brokkeligheid is weggeperst. Hij is wel veeleisend genoeg om zijn output te beperken tot werkstukken die echt af, vol-maakt zijn. Op zijn eigen Metamorphic label zijn bitter weinig platen uitgekomen, maar hij is niet te beroerd of juist visionair genoeg om stukken die de moeite lonen op cassette uit te brengen (zoals het hoort in de underground). Daarnaast onderhoudt hij streng selectief contacten in het techno-milieu, wat enkele occasionele tracks op zorgvuldig samengestelde compilaties heeft opgeleverd, en een stabiele samenwerkingsrelatie met het toonaangevende Britse Peace Frog label. Voor het overige beperkt Dan Curtin zich ertoe de verwachtingen hooggespannen te houden, tot het weer tijd is om een nieuwe Metamorphic-missile te lanceren.
Als de liefhebbers slechts met mondjesmaat gevoed worden, raakt hun honger nooit gestild, en wie zuinig is op zijn talent, gaat het langst mee.
--Jan Landuydt, eerst verschenen in Behind the scene (Februari 1995)