Jimmy Koppen, Passer en Davidster. De Strijd van de Duitse bezetter en de collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België (1940-1944), VUBPress, Brussel, 2000, 239 blz., ISBN 9054872632

Gevaarlijke dilettanten van laag allooi

In augustus 1999 publiceerde het katholieke dagblad De Standaard een artikel met de uitdagende titel "Wordt er nog vrij gemetseld in de Wetstraat?". In dit artikel werd betoogd dat driekwart van de liberale en socialistische ministers in de Belgische regering lid was van een vrijmetselaarsloge. De auteur beschuldigde de vrijmetselarij ervan de politiek te gebruiken om haar eigen netwerken uit te bouwen. Vooral op het vlak van de media en het onderwijs zou de vrijmetselarij zo veel mogelijk invloed willen uitoefenen.

Dit artikel sloeg om een aantal redenen in als een bom. Het was algemeen bekend dat de invloed van de vrijmetselarij in de Belgische politiek vrij groot was. Nu werd er echter gesuggereerd dat het staatsbelang in gedrang kon komen omdat de Belgische regering geïnfiltreerd was door een organisatie die haar leden absolute geheimhouding oplegt. Dat was een serieuze aantijging.

In de tweede plaats maakte het feit dat het artikel door een relatieve buitenstaander was geschreven de zaak nog verontrustender. De auteur was de Nederlandse journalist Derk Jan Eppink die enige jaren geleden het NRC-Handelsblad had verlaten en in dienst was getreden van de Standaard. Indien nu een Nederlander een samenzwering in de Belgische politiek en media meende te bespeuren zou men kunnen denken dat het hier weer de zoveelste oprisping van Nederlandse superioriteitsgevoelens jegens België betrof en dat het dus allemaal wel mee zou vallen. Men zou echter ook kunnen denken dat de Belgische journalisten zelf niet de wil of misschien niet de moed hadden gehad om dit geheime netwerk aan de openbaarheid prijs te geven.

Tot slot was er nog een derde reden waarom het hier een gevoelige aangelegenheid betrof. Historisch bezien bevond Eppink zich namelijk in dubieus gezelschap. De Belgische vrijmetselaars die op zijn artikel reageerden wezen hier natuurlijk fijntjes op. Na de scherpe episcopale veroordeling van de vrijmetselarij in 1837 had de katholieke kerk in België (net zoals elders overigens) immers weinig nagelaten om de vrijmetselarij het leven zuur te maken. In het interbellum kwam er nog een vijand bij toen de vrijmetselarij het doelwit werd van extreem rechtse groeperingen zoals Rex, het VNV en Verdinaso. In Duitsland, Italië, Spanje en Portugal werd de vrijmetselarij zelfs verboden. In de Tweede Wereldoorlog werd de situatie voor de Belgische vrijmetselaars nog beroerder toen allerlei rechts-extremisten hun antimaçonnieke gezindheid gebruikten om bij de Duitse bezetter in het gevlij te komen. De bezittingen van de obediënties en loges werden in beslag genomen. Tal van vrijmetselaars die actief waren in het verzet vonden de dood. Bovendien waren de doodseskaders, veelal Rexisten, verantwoordelijk voor de moord op meerdere prominente vrijmetselaars. Eppink bevond zich dus inderdaad in onaangenaam gezelschap. Wie zou hem echter het recht willen ontzeggen om het publiek op de hoogte te brengen van het feit dat een groot aantal leden van de Belgische regering lid was van een loge? Zijn samenzweringsthese is natuurlijk iets anders. Dat kan alleen maar worden opgeschreven indien er harde bewijzen voorhanden zijn.

Jimmy Koppen, auteur van een interessant boekje over de strijd van de Duitsers en de Belgische collaboratie tegen de vermeende samenzwering van vrijmetselaars en joden in België, is niet gelukkig met Eppinks samenzweringsthese en verwijt hem een tekort aan historisch besef. De lezer krijgt al snel het gevoel dat Koppen de vrijmetselarij een warm hart toedraagt. Dit gegeven en de door hem zelf erkende onvolledigheid van zijn bronnen zou natuurlijk het beeld dat hij van de antimaçons en de Belgische vrijmetselarij schetst hebben kunnen vertekenen.

Of dit werkelijk gebeurd is kan ik niet beoordelen. Het lijkt er niet op. Zijn conclusies zijn gedegen en gebaseerd op deugdelijk onderzoek. Jimmy Koppen is in 1977 geboren en reeds in het bezit van een doctorsgraad. Hij is verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel en promoveerde onlangs op een proefschrift over judeo-maçonnieke samenzweringstheorieën, dat voor zover ik heb kunnen achterhalen nog niet uitgegeven is. Het boekje Passer en Davidster is een bewerking van zijn licentiaatsverhandeling. Aangezien er geen studie over de vrijmetselarij en de anti-judeo-maçonnerie in België tijdens de Tweede Wereldoorlog bestaat voorziet zijn boek in een leemte.

Het materiaal dat hij heeft bestudeerd is terug te vinden in twee instellingen. Het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (SOMA) te Brussel heeft materiaal in haar bezit dat samengesteld werd naar aanleiding van het naoorlogse proces tegen de collaborerende Antimaçonnieke Liga. De procesdossiers van het Militair gerecht bevatten niet alleen officiële documenten van de collaborateurs maar ook brieven en rapporten van de Duitse bezettingsautoriteiten. Helaas zijn de dossiers van het Militair gerecht niet volledig. In de tweede plaats heeft Koppen ook de archieven van de Belgische vrijmetselarij geraadpleegd. Helaas is ook het archief van het Grootoosten van België (GOB) dat bewaard wordt in het Centre de Documentation Maçonnique (CEDOM) niet volledig. Tenslotte bestudeerde hij ook allerhande collaboratiedagbladen, –tijdschriften en zelfs -boekwerken.

Koppen komt tot de conclusie dat maar zeer weinig collaborateurs werkelijk geloofden in de krankzinnige theorie dat de Russische communisten en de West-Europese en Amerikaanse judeo-maçonnieke regimes van plan waren om het Duitse rijk aan te vallen en dat om deze reden de nazi’s wel gedwongen waren geweest om West-Europa onder de voet te lopen. Zoals deze complottheorie de agressie van de Duitsers rechtvaardigde, creëerde het voor de Belgische collaborateurs de mogelijkheid om bij de Duitse bezetter in het gevlij te komen.

Prachtig laat Koppen zien hoe de meeste Belgische collaborateurs zoals Ouwerx en Flament reeds in het interbellum meenden dat hun carrières ondermijnd werden door vrijmetselaars in hoge posities. De meesten van hen hadden zich reeds ver voor 1940 onmogelijk gemaakt en zagen na de Duitse bezetting natuurlijk hun kans schoon om nu wel vooruit te komen, zowel in bestuurlijke zin als in financiële zin, door de roof van de bezittingen van de maçons. Dit beeld wordt versterkt door het feit dat het spoedige uiteenvallen van de zogenaamde antimaçonnieke liga in hoge mate verklaard kon worden door financiële ruzies. Het gesjoemel van deze heren werd zelfs de Duitsers te veel, die natuurlijk bevreesd waren dat hun eigen propaganda ondermijnd zou worden door hun dilettantisme. Helaas kunnen ook dilettanten van laag allooi veel schade berokkenen aan hun medemens.

Koppens heeft gelijk dat er aan het eind van de 20e eeuw niet lichtzinnig over een vermeende maçonnieke samenzwering moet worden gesproken. Eppink heeft echter gelijk indien hij stelt dat journalisten het recht hebben om het publiek te informeren over mogelijke informele netwerken in de Belgische politiek.

 

Arend Jan Boekestijn Universiteit Utrecht

your Amazon recommendations - Jahsonic - early adopter products

Managed Hosting by NG Communications