[jahsonic.com] - [Next >>]

Jan Fabre (1958 - )

Je Suis Sang

"Van alle schrijven hou ik alleen van wat geschreven is met bloed. Schrijf met bloed en je zal ontdekken dat bloed geestelijk is", aldus Nietzsche in 'Alzo sprak Zarathustra'. De kunstenaar Jan Fabre en bloed, een oud verhaal. Al in 1978 maakte hij tekeningen met zijn eigen bloed in de soloperformance 'My body, my blood, my landscape'. De kern van zijn discours bevatte een bevraging van het lichaam als verbindingsteken tussen het innerlijke en het uiterlijke, tussen het individu en zijn omgeving. Het bloed was de 'inkt', rijk aan symbolische connotaties. Reeds lang speelde Jan Fabre met de idee een theatervoorstelling te maken met bloed als thema. De locatie gaf tenslotte de doorslag. In het najaar van 2001 werd Jan Fabre uitgenodigd een voorstelling te maken voor de Cour d'Honneur van het Palais des Papes in Avignon. Hij zou de historiek van deze monumentale middeleeuwse burcht, vaak het toneel van bloedvergieten, incorporeren in zijn tekst en regie. Op de scène vormen eenentwintig acteurs, dansers en muzikanten een collectief lichaam waarvan de bezetenheid doet denken aan een uitzinnig, orgiastisch laatmiddeleeuws zinnespel. 'Je suis sang (conte de fées médiéval)' komt eindelijk naar deSingel in een voor de Rode Zaal aangepaste versie.

Hofnar vd Koning

(…) Jan Fabre mocht, op advies van Jan Hoet, dan weer een plafond in het koninklijk paleis bepleisteren met kevers. Rebelse kunstenaars? Vergeet het. Hofnarren van de koning. Dat zijn ze. Terend op onze kosten. Aan de ‘heaven of delight’, zo heet het kunstwerk, hing een prijskaartje van zo’n 500.000 euro en het is niet eens voor het publiek ten allen tijde toegankelijk. Fabre paradeerde voor de gelegenheid met kostuum en plastron. Fabre en Hoet kennen hun broodheren. Twee werkmensen die door “Man bijt hond” waren aangetrokken om commentaar bij het kunstwerk te geven, mochten ten koninklijke paleize niet binnen in werkkledij. (…)--Gust De Meyer

KBC

‘Kunst ontroert. Kunst glimlacht. Kunst verzoent. Verrast. Of trapt een geweten. Kunst maakt wakker. Kunst danst. Zingt. Roept. Acteert. Kunst schreeuwt. In schilderijen. Fluistert. In gedichten. Kunst wil bestaan. Moet bestaan. Door sponsors. Door KBC. Een bankverzekeraar van nu. Voor mensen van nu. Die bezield zijn door het leven. Door cultuur. Door Kunst. Met een grote of kleine K. Voor grote emoties. Mensen die willen voelen. Lachen. Huilen. Applaus geven. Of stil worden. Heel stil. Mensen zoals u. Zoals wij. Mensen zoals KBC.’

I am back from the death and on the way to the parting under the sound of the thousand cameras. Click click click...

Jan Fabre, Angel of Death

Wagneriaanse nostalgie

Of neem Jan Fabre: Wagneriaanse nostalgie van de kunst naar haar vroegere grootsheid, naar haar verrukkelijk onschuldige verleidingskracht. De ‘visionaire duivelskunstenaar’, het ‘polyvalente genie’ voor wie het om niets minder gaat dan om de Schoonheid. Fabre krabbelt niet zo schone allegorieën van de Schoonheid en haar unheimliche oorsprong in de wreedheid. Maar in het grote werk wordt alles al heel gauw erg retorisch. Met het plafond dat hij concipieerde voor de spiegelzaal van het Koninklijk Paleis loopt hij vol overgave in de val. Dit werk draait niet meer rond Schoonheid, het grijpt gewoonweg naar de Schoonheid, naar eeuwige, luisterrijke Schoonheid; het reflecteert niet meer over zijn nostalgie, het is gewoon nostalgisch. Het moest een keer gebeuren dat het postmoderne geflirt met de mythe dodelijke ernst zou worden. Deze ernst is getekend door een vreemd soort reflexiviteit. ‘Heaven of Delight’: de titel zegt zelf hoe hemels het werk is en hoezeer het ons in verrukking brengt. Zoals men in Amerikaanse komedies in onze plaats lacht, is de titel verrukt in onze plaats, hij fluistert ons toe dat alleen verrukking hier passend is. Fabre heeft het gewaagd de grens over te steken van postmodern naar premodern. Hij assumeert zonder terughoudendheid de zware retoriek die altijd al in de postmoderne ‘ironie’ schuilging. Schaamteloze pracht en praal, ons geschonken door duizenden rondmarcherende kevers: eindelijk, het mag! Maar ook dit keer zullen er nog zijn die zeggen: ‘Maar neen toch, hij meent het niet, het is beslist ironisch!’ Maar is het dan voor deze ironie dat zij verrukt applaudiseren? En dus voor zichzelf, zij die het knipoogje van de kunstenaar zo goed hebben begrepen? --Frank Vande Veire

Profile

Born in Antwerp in 1958, Jan Fabre is a drawer, sculptor, playwright and stage (drama and opera) director, choreographer and stage designer of European renown.

He studied in the Decorative Arts Institute and Royal Academy of Fine Arts. In his early years, he was a decorator, set and costume designer; in 1976-81, active in the field of performance art. At the time he too wrote a series of plays. His intellectual furnishing includes an interest in insects - inherited from a grand-grandfather, a renowned entomologist. Observing the microcosm of insects has become a source of inspiration for Fabre, as was the case with the 'hour of the blue' concept, again, the great-grandpa's (night giving up the space to the daylight). A series of giant drawings has thus been conceived, the material being artificial silk, under the title of Hour of the Blue. Fabre's driving force is intuition, and, instinct. He is much inspired by dreams, too. Thousands of his drawings are meant to compose a sort of a diary.

Drawing is for him the primary field of artistic research, as he himself says, 'the simplest way to make out a magical rug of a[n ordinary] square. Or, to create a heavenly body out of an insect.

In drawing, anything is possible' (interviewed by Jan Hoet). Insects are a propelling force behind Jan Fabre's visual as well as theatrical work. He is fond of drawing - sculpture relationships, a deepened search into drawing being 'drawing sculptures' whereas into sculpture, drawings in which he would use peculiar sculpting techniques. Example being 19 m long and 10 m high drawings such as The flying cock, or, The road from the Earth to the stars is not smooth, or, the 'drawing sculptures': House of flames III, Scissors' house.

'Drawing is for me the way I speak, a language with a directness of enlightened stammering, one approaching the border of pure thinking. It is a form of ecstasy, a swelling sequence of dreams and visions getting enclosed in the act of drawing. There, a new temporal and spatial dimension emerges: the labyrinth of night. As it is with our own astral bodies, also a drawing has its peculiar aura. I am fascinated with a thought that people could not only see my visual art, but also, actually hear it. It is for this reason that I am fascinated, obviously with a voice singing in the midst of fear', Fabre told Jan Hoet.

Since 1980, Jan Fabre has been engaged in theatrical, operatic, and dance performances. Troubleyn, a creative-work association established by Fabre, supports realisations of his projects. In theatre, he has been inspired by his own performance-art experiences which has borne fruit in, among other things, drawing much attention to body expression in acting. For him, the aesthetic, mental and energetic facets of spectacle are of equal import. His theatrical work is distinct with the strength of vivid stage images. Fabre is both the author as well as set and lightning designer for his performances. An important dimension of this work is a celebration of the qualities of time and space, provoking the spectator to somehow 'switch' his or her perception. Fabre's theatre space is closed-off. In dance shows, he has employed his own visual-art concept of 'diffracted space'; there, the space is set in motion while individual moves of dancers get limited. These spectacles picture a tension between ordered universe and chaos.

International renown became for Fabre in 1982 with his 8-hour-long performance entitled This is the theatre one should have awaited and expected. A famous event was also the 1984 show The power of theatrical frenzy staged to open the Biennial in Venice. Fabre made his debut as a choreographer with Dance sections (1987), presented as part of the documenta 8 in Kassel, and meant as initial study toward Fabre's first opera, staged 1990 at the Flemish Opera, Antwerp. The opera, named Glass in the head will be made of glass was an initial part of the operatic trilogy headed The Minds of Helen Troubleyn (music by Polish composer Eugeniusz Knapik). In 1989, at invitation of William Forsyth, Fabre staged three shows featuring the Frankfurt Ballet. Again in Frankfurt, he produced the widely presented ballet performance Sound of one clapping hand. In 1990's, Fabre made the human body a subject-matter of his theatrical trilogy composed of: Sweet temptations, Universal copyrights 1 & 9, and Luminous icons. He also produced a series of chamber plays, written mostly for Els Deceukelier, an outstanding actress. 1997 saw a cycle of dance solos entitled The Four Temperaments, whilst the 1998/99 season was one of two spectacles: a big-sized play The end comes a little bit earlier this century. But business as usual, along with one for two to play - The values of night.

Jan Fabre's stage output is a persistent search for the absolute beauty and spirituality. He describes himself and his dancers as 'the warriors of beauty'. Himself, he dances, as it were, on the high-set borderline between the art and life, driven by that paradoxical concept of his: 'I attempt at creating as little amount of art as is possible'. Fabre is deemed to be a significant personage in the visual arts and theatre of 1990's. His productions have been staged in several countries of Europe, as well as in the USA, Japan, and Australia. He approaches all the artistic fields he cultivates with equal seriousness, while too advocating interdisciplinary art. For many years now, Fabre has been a contributor to the renowned Antwerp 'deSingel' arts centre. His visual works are displayed in significant European museums and galleries.

your Amazon recommendations - Jahsonic - early adopter products

Managed Hosting by NG Communications